Het is maandagavond, ik ben terug thuis van vier dagen Schiermonnikoog. Het eiland waar Miep en ik vaak waren, ook voor we een relatie kregen (en dan snappen jullie wel dat het toen niet samen was); de plek waar we acht dagen na het ‘begin’ naartoe gingen, het mooiste eiland van Nederland en omstreken.
Maar dit maal was het de eerste keer zonder Miep. Waardoor ik er met gemengde gevoelens naartoe ging. Wat niet helemaal klopte – die gemengde gevoelens kreeg ik pas echt na aankomst: van gelukkig zijn tot diep ellendig. Ik dacht namelijk dat het feit dat ik al drie decennia aan eilandherinneringen heb (met kinderen, met hun moeder erbij, danwel hun stiefmoeder, etc.), een tegenwicht zou vormen voor de meer recente bezoeken met Miep.
Dat was een stomme inschatting. Het minste en geringste dat gebeurde, maakte golven van emotie los. Het ergste moment was vandaag begin van de middag, toen ik met vriendinnen en honden op dat waanzinnig mooie strand liep, in de stralende zon, met een lekkere bries in de rug. Ik was ervan overtuigd dat ik over mijn schouder kijkend Miep zou zien, met wapperende haren en haar Persol-zonnebril op de neus, me toelachend, zoals ze altijd deed (ook op andere plekken); en het was natuurlijk niet zo. Ze is er niet meer. En dat hakt er steeds weer hard in.
De meiden hebben me getroost, hun honden stonden er wat bedrukt bij.
Toch was het fijn op Schier te zijn. En ik heb een verbrande kop en armen. Dat hoort erbij, bij Schier. (Miep had dus altijd zonnebrandcrème mee, of iets verzachtends als ik stoer bleef en niks opdeed.)